How do you say bear in Dutch?
— beer (m); berin (f); Beren


Related synonyms for bear in Dutch
birthgeboorte (f)
carrydragen
havehebben
standstaan
stomachmaag (f)
Specialized synonyms for bear in Dutch
carrydragen
dropdruppel (m)
fruitfruit (n); vrucht (f)
lamblam (n); lammetje (n)
pigzwijn (n); varken (n)
polar bearijsbeer (m)
seedzaad (n)
swallowslikken; doorslikken
twintweeling (m)
Generic synonyms for bear in Dutch
birthgeboorte (f)
carrydragen
havehebben
takepakken
Related verbs for bear in Dutch
birthgeboorte (f)
carrydragen
havehebben
takepakken
Derivative terms for bear in Dutch
birthgeboorte (f)
carrydragen
continentwerelddeel (n); continent (n)
Antonyms for bear in Dutch
bullstier (m)