How do you say cross in Dutch?
— kruis (n)


Generic synonyms for cross in Dutch
meetontmoeten; treffen
organismorganisme (n)
seezien; aanschouwen; ZIEN; bekijken; bezien
writeschrijven
Specialized synonyms for cross in Dutch
bridgebrug
takepakken
walklopen; wandelen
Derivative terms for cross in Dutch
crabkrab (m)