How do you say change in Dutch?
— verandering (f); aanpassing (f)


Generic synonyms for change in Dutch
coinmunt (m); muntstuk (n); geldstuk (n)
dressjurk (m), gewaad (n) (formal), kleed (n) (Flemish)
gogaan
thingding (n)
travelreizen
Specialized synonyms for change in Dutch
ageleeftijd (m); ouderdom (m)
ashas (f); asse (f)
betterbeter
birthgeboorte (f)
blindblind
breakbreken
chordakkoord (n)
cleanproper; schoon
cloudwolk (f)
colorkleur (f)
comekomen
cryhuilen; wenen; janken
deathdood (m); overlijden (n)
diedobbelsteen (m); teerling (m)
dirtyvuil; smerig; vies
dressjurk (m), gewaad (n) (formal), kleed (n) (Flemish)
dropdruppel (m)
drydroog; droge
emptyleeg
endeinde (n); uiteinde (n)
fallvallen
fatvet; dik; gezet; corpulent; volslank
flyvliegen
fullvol
givegeven; overhandigen
glassglas (n)
gogaan
havehebben
hydratehydraat (n)
landland (n)
marketmarkt (m), marktplein (n)
matchlucifer (m); zwavelstokje (n)
narrownauw
partdeel (n)
playspelen
poisongif (n); vergif (n); vergift (n)
porthaven (f)
revolutionrevolutie (f)
rightcorrect, juist
runrennen; lopen
saucesaus
sellverkopen
spicekruid (n); specerij (f)
stringdraad (m)
takepakken
thinkdenken
touchaanraken; beroeren; raken
translatevertalen, overzetten (archaic)
wake upwakker worden; ontwaken
warmwarm
wetnat; vochtig