How do you say place in Dutch?
— plaats (f)


Related synonyms for place in Dutch
homehuis (m); heem (n)
officebureau (n); kantoor (n)
propertyeigendom (n); bezitting; goed (n); bezit (n)
sendzenden, verzenden, sturen, opsturen,
stationstation
Generic synonyms for place in Dutch
dropdruppel (m)
officebureau (n); kantoor (n)
partdeel (n)
runrennen; lopen
sendzenden, verzenden, sturen, opsturen,
singzingen
squareplein (n); markt (f); plaats (f); square (m)
stationstation
takepakken
traintrein (m)
Specialized synonyms for place in Dutch
addressadres (n)
backrug (m)
bedbed (n); sponde
bottlefles (f)
bucketemmer (m)
centermidden
chairstoel (m); zetel (m)
cockhaan (m)
coffindoodskist
endeinde (n); uiteinde (n)
leadlood (n)
leftlinks; linkse
lieliegen
parkpark (m)
pillowkussen (n)
plantplant (m)
plumpruim
prepositionvoorzetsel (n)
rightcorrect, juist
seedzaad (n)
shipschip (n)
sitzitten
standstaan
stationstation
wingvleugel
Attributes for place in Dutch
leftlinks; linkse
rightcorrect, juist
Category relationships for place in Dutch
aeroplanevliegtuig (n)
airplanevliegtuig (n)
Derivative terms for place in Dutch
homehuis (m); heem (n)
stationstation